Dit hoofdstuk beschrijft de samenvattende onderzoeksresultaten van het onderzoek naar de MVO- en jaarverslagen en de semigestructureerde interviews. Per casestudy onderzoek is een casestudy report uitgewerkt. Op basis van deze casestudy reports worden in dit hoofdstuk de onderzoeksresultaten weergegeven. Om te voorkomen dat de informatie die ik verkregen heb bij mijn onderzoek niet via de geëigende wegen bij de minister van Financiën of het ministerie van Financiën terecht komen, zijn de onderzoeksresultaten in de scriptie geanonimiseerd. De onderzoeksresultaten per staatsdeelnemingen zijn opgenomen in een vertrouwelijke bijlage en enkel ter beschikking gesteld aan de scriptiebeoordelaars van Nyenrode Business Universiteit. Doordat de scriptie, na de verdediging, ook aangeboden wordt aan de onderzochte staatsdeelnemingen en het ministerie van Financiën wordt de totstandkoming en onderbouwing van mijn onderzoeksresultaten uitgebreid toegelicht. De eerste paragraaf geeft de samenvatting van de onderzoeksresultaten per hypothese. Het hoofdstuk sluit af met beantwoording van deelvraag 8 ‘In hoeverre zijn de G3-Richtlijnen toegepast in de MVO-verslagen van de staatsdeelnemingen?’ en een conclusie.
Per hypothese, per element van het ‘MVO-Transparantiemodel’ zullen de samenvattende onderzoeksresultaten weergegeven worden. De toelichting die wordt gegeven per hypothese is gebaseerd op de casestudy reports, waarbij de in het onderzoek betrokken staatsdeelnemingen als volgt worden aangeduid: SD1, SD2, tot en met SD7.
De bevindingen per hypothese worden als volgt geïnterpreteerd:
Hypothese 1 | SD1 | SD2 | SD3 | SD4 | SD5 | SD6 | SD7 |
Onderzoeksresultaten | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ |
Intrinsieke motivatie
Vier staatsdeelnemingen, SD3 tot en met SD6, zijn intrinsiek gemotiveerd voor het gebruik van de G3 Richtlijnen, omdat de G3 Richtlijnen al reeds in eerdere verslagen vrijwillig is gebruikt. Zo komt bij alle vier de staatsdeelnemingen naar voren dat zowel Deel 1 ‘How to report’ als deel 2 ‘What to report’ van de G3 Richtlijnen zijn gebruikt. Daarnaast blijken uit de verslagen de ambities en doelstellingen van de staatsdeelnemingen ten aanzien van MVO. Ook zijn aan de verslagen 2010 in vergelijking tot voorgaande jaren toevoegingen gedaan aan het verslag op basis van de G3 Richtlijnen. Wel blijkt uit de verslagen 2010 en 2009 dat verschil bestaat tussen deze vier staatsdeelnemingen in de mate van toepassing van de G3 Richtlijnen. SD3 heeft in vergelijking tot 2009 meer gebruik gemaakt van ‘How to report’. SD4 en SD6 hebben zowel in het verslag 2010 en 2009 een goede balans tussen deel 1 en deel 2. En SD5 heeft in verhouding tot 2009 in mindere mate gebruik gemaakt van deel 1, omdat de staatsdeelneming niet enkel de G3 Richtlijnen wil volgen, maar MVO tegelijkertijd op een goede manier in de organisatie wil inbedden.
Verder hebben drie staatsdeelnemingen in het verslag 2010 een hoger applicatieniveau dan in 2009. SD3 gaat van GRI level C ‘self declared’ naar level B+. SD4 en SD6 zijn van B+ in 2009 naar A+ in 2010 gegaan. Waarbij beide staatsdeelnemingen een extern accountant hebben gevraagd een verklaring te verstrekken bij het verslag. Eén SD gaat daarbij nog een stap verder en heeft de extern accountant gevraagd om een geïntegreerde verklaring bij zowel het jaarverslag als de jaarrekening. Want ‘anders begrijpt een gebruiker van het verslag het niet meer’ was de reactie van de geïnterviewde. SD5 blijft in 2010 op applicatieniveau ‘C self declared’ en wel om de reden dat SD5 niet gaat voor het ‘halen van een cijfertje’ maar wil dat de inhoud goed is. In het interview gaf SD6 aan dat zij een voorbeeldfunctie heeft en daarom is de toepassing van de G3 Richtlijnen een ‘must’.
Extrinsieke motivatie
Twee staatsdeelnemingen, SD2 en SD7, blijken na onderzoek van de jaarverslagen extrinsiek gemotiveerd te zijn voor toepassing van de G3 Richtlijnen. Dit blijkt uit het feit dat in het jaarverslag 2010 enkel de GRI tabel van de G3 Richtlijnen is opgenomen. Daarnaast blijken uit de jaarverslagen geen ambities of doelstellingen gericht op MVO en zijn de verslagen nagenoeg identiek aan de jaarverslagen over 2009. Uit de interviews komt naar voren dat men het gevoel heeft bij de G3 Richtlijnen dat meer gericht is op het vastleggen om het vastleggen. Uit zichzelf zouden beide staatsdeelnemingen de G3 Richtlijnen niet toepassen.
A-motivatie
Eén staatsdeelneming, SD1, is door gebruik van de G3 Richtlijnen ge-a-motiveerd geraakt. Doordat de staatsdeelneming de lat voor zichzelf te hoog heeft gelegd, is de staatsdeelneming ‘dicht geklapt’. Nadat de minister de G3 Richtlijnen heeft voorgeschreven, heeft de staatsdeelneming op een aantal manieren geprobeerd om op een relevante wijze vorm en inhoud te geven aan MVO en aan de verslaglegging hierover. Maar de koppeling met de G3 Richtlijnen was een stap te ver. Daarom is het jaarverslag 2010 nog niet gebaseerd op de G3 Richtlijnen.
Hypothese 8 | SD1 | SD2 | SD3 | SD4 | SD5 | SD6 | SD7 |
Onderzoeksresultaten | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ |
Toelichting op onderzoeksresultaten hypothese 8
Gevalideerd - Uit het gehele casestudy onderzoek is naar voren gekomen dat alle staatsdeelnemingen meer gedreven zijn door intrinsieke motivatie, dan door de extrinsieke motivatie van de minister van Financiën door het voorschrijven van de G3 Richtlijnen.
Zo kwam bijvoorbeeld uit het casestudy onderzoek van SD1 naar voren dat in het jaarverslag 2009 duidelijk meer aandacht is besteed aan MVO dan in het jaarverslag 2010. In 2009 was SD1 op de goede weg voor wat betreft MVO en de verslaglegging hierover. Door het voorgeschreven krijgen van de G3 Richtlijnen is SD1 ge-a-motiveerd geraakt, terwijl SD1 wel intrinsiek gemotiveerd is om verslag te leggen over MVO, zo blijkt uit het jaarverslag 2009.
SD2 heeft nagenoeg een gelijk verslag aan dat van 2009. Wat SD2 rapporteert over MVO is niet ingegeven door de extrinsieke motivatie van de minister. SD3 bevestigt dit in het interview en zegt dat duurzaamheid voor SD3 strategisch gezien van belang is en het daarom ́los staat van dat de minister het level C+ heeft opgelegd ́. Verder geeft de geïnterviewde aan dat al zouden de G3 Richtlijnen niet voorgeschreven zijn door de minister, SD3 ze uit eigen beweging zou hebben toegepast. Voor SD6 kwam het goed uit dat de minister de G3 Richtlijnen voorschreef, want SD6 paste de G3 Richtlijnen al toe. De geïnterviewde ‘ziet dit als een bevestiging dat SD6 op de goede weg is’. SD5 geeft aan in het interview dat de G3 Richtlijnen niet worden toegepast, omdat de minister ze voorschrijft, maar omdat SD5 ze zelf belangrijk vindt.
De geïnterviewde van SD4 gaf in het interview aan dat ‘maatschappelijk verantwoord iets is wat je bent, het moet in de genen zitten, want anders heb je geen draagvlak voor ontwikkelingen’. Daarnaast past SD4 de G3 Richtlijnen toe, niet omdat de minister ze voorschrijft, maar omdat de staatsdeelneming ze zelf belangrijk vindt. De geïnterviewde bevestigt in het interview dat SD4 intrinsiek gemotiveerd is voor MVO en de verslaglegging hieromtrent.
Hypothese 2 | SD1 | SD2 | SD3 | SD4 | SD5 | SD6 | SD7 |
Onderzoeksresultaten | nvt | -/- | +/- | +/- | +/- | +/- | -/- |
Toelichting op onderzoeksresultaten hypothese 2
Gedeeltelijk gevalideerd - In de verslagen 2010 en 2009 van SD4, SD5 en SD6 wordt zeer uitgebreid verslag gelegd over wat de staatsdeelnemingen verstaan onder MVO in relatie tot de bedrijfsactiviteiten. SD3 legt in het jaarverslag 2010 uitgebreider verslag, dan in vergelijking tot het jaarverslag 2009. Bij alle vier de staatsdeelnemingen is uit het casestudy onderzoek naar voren gekomen dat de G3 Richtlijnen gedeeltelijk hebben bijgedragen aan het verslag leggen over ‘People’, ‘Planet’ en ‘Profit’. Juist de eigen bedrijfsstrategie en de daarop gebaseerde MVO-strategie is meer leidend geweest dan de G3 Richtlijnen. De G3 Richtlijnen hebben wel bijgedragen aan het houden van stakeholder dialogen, die mede van invloed zijn op wat MVO inhoudt en die van invloed zijn op de inhoud van het verslag.
Uit het interview met SD3 komt naar voren dat SD3 vanaf november 2010 een impuls heeft gegeven aan het duurzaamheidsproces. SD3 ziet duurzaamheid als een strategisch speerpunt voor SD3. Zo zijn in het jaarverslag 2010 de 3 P’s letterlijk opgenomen als onderdeel van de integrale strategie. Verder blijkt uit het jaarverslag 2010 dat door de stakeholders, middels gehouden dialogen, ‘steun werd uitgesproken voor de door SD3 gekozen speerpunten voor duurzaam ondernemen’.
Uit het bestuderen van het MVO-verslag 2007 van SD4, het laatste verslag voor toepassing van de G3 Richtlijnen, blijkt duidelijk dat SD4 reeds in 2007 uitgebreid verslag legt over MVO in relatie tot de bedrijfsactiviteiten. Wel is aan de jaarverslagen 2010 en 2009, ten opzichte van het MVO-verslag 2007, een hoofdstuk toegevoegd als gevolg van feedback van externen op het verslag 2009. In het interview geeft de geïnterviewde aan dat SD4 wel is wie ze is, maar probeert dit zo duurzaam mogelijk te doen. Daarom heeft SD4 de ‘duurzaamheidsindex’ ontwikkeld en rapporteert hier over in de jaarverslagen 2010 en 2009. De basis voor de duurzaamheidindex zijn de 3 P’s.
In het interview gaf de geïnterviewde van SD5 aan dat de G3 Richtlijnen een houvast zijn. Maar dat de verslagen zijn gebaseerd op de door SD5 geformuleerde business- en MVO-strategie. Wel komt uit de MVO-verslagen 2010 en 2009 naar voren dat bij het opstellen van dit rapport er expliciet is gekeken naar de G3 Richtlijnen en dat het verslag is samengesteld volgens de principes van de G3 Richtlijnen. In het jaarverslag 2008, het laatste verslag voor toepassing van de G3 Richtlijnen, blijkt duidelijk dat MVO nagenoeg geen rol speelde in het verslag.
Ook uit het totale casestudy onderzoek bij SD6 komt naar voren dat het eigen MVO-beleid in eerste instantie leidend is geweest in het verslagleggen over wat SD6 zelf verstaat onder MVO in relatie tot de bedrijfsactiviteiten. De door de organisatie geformuleerde hoofdthema’s komen nadrukkelijk in de inhoudsopgave van de MVO-verslagen terug. Uit de MVO-verslagen 2010 en 2009 komt naar voren dat de G3 Richtlijnen een grote rol hebben gespeeld bij het houden van de stakeholder dialogen. Zowel in het verslag 2010 als 2009 staat vermeld dat de meeste van de door de stakeholders aangedragen onderwerpen zijn opgenomen in het MVO-verslag.
Zowel SD5 als SD6 hebben over de jaren 2010 en 2009 geen geïntegreerd jaarverslag uitgebracht, maar een apart financieel- en MVO-verslag. Hierdoor blijft ‘Profit’ wat onderbelicht in de MVO- verslagen. Beide staatsdeelnemingen hebben in het interview aangegeven hier wel mee bezig te zijn, maar dan moet het MVO-verslag van dezelfde kwaliteit zijn als het financieel verslag.
Gefalsificeerd - SD2 legt verantwoording af over ‘People, Planet en Profit’, maar dit deed SD2 reeds voordat de G3 Richtlijnen voorgeschreven waren door de minister van Financiën. De mate waarin SD2 verantwoording aflegt over de 3 P’s verschilt in het jaarverslag 2010 niet van het jaarverslag 2009. De geïnterviewde is van mening dat SD2 al veel doet aan zaken die buiten de omschrijving van het publieke belang liggen, zoals het geven van voorlichting, lesgeven en het geven van rondleidingen. Hierover rapporteerde SD2 reeds in 2009 en ook in het jaarverslag 2010. SD2 begrijpt daarom niet waarom de G3 Richtlijnen voorgeschreven zijn.
SD7 legt in het jaarverslag 2010 minimaal verantwoording af over ‘People, Planet en Profit’. De mate waarin SD7 verantwoording aflegt over de 3 P’s verschilt in het jaarverslag 2010 niet van het jaarverslag 2009. De gehanteerde teksten zijn nagenoeg gelijk aan die in het jaarverslag 2009. Door het schrijven van het jaarverslag met het hoofdstuk MVO realiseerden de geïnterviewden zich dat ze vinden dat ze al veel doen aan MVO. Eén van de twee geïnterviewden geeft in het interview aan dat ze niet het gevoel heeft in de G3 Richtlijnen kwijt te kunnen wat SD7 allemaal wel doet aan MVO.
Niet van toepassing - SD1 heeft de G3 Richtlijnen niet toegepast over het boekjaar 2010, waardoor deze hypothese voor deze staatdeelneming niet van toepassing is.
Hypothese 6 | SD1 | SD2 | SD3 | SD4 | SD5 | SD6 | SD7 |
Onderzoeksresultaten | +/+ | +/+ | -/- | -/- | -/- | -/- | +/+ |
Toelichting op onderzoeksresultaten hypothese 6
Gevalideerd - SD1, SD2 en SD7 zien het publiek belang wat zij dienen te borgen als een maatschappelijke taak. En omdat dit een taak is die uitgevoerd wordt voor de maatschappij, zijn de staatsdeelnemingen van mening dat zij daarom al maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daardoor begrijpen deze staatsdeelnemingen onvoldoende wat de minister aanvullend van hen verwacht. Zowel SD2 als SD7 hebben in het interview uitgesproken dat zij een spanningsveld ervaren tussen het borgen van het publieke belang en MVO. De drie staatsdeelnemingen worstelen allen met wat MVO exact voor hen betekent in relatie tot het te borgen publieke belang. SD7 is hierover in discussie getreden met ambtenaren van het ministerie van Financiën, maar uit deze discussie kwam voor SD7 geen duidelijkheid.
Gefalsificeerd - De andere vier staatsdeelnemingen zijn juist niet van mening dat zij door het borgen van het publieke belang al maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zo zegt de geïnterviewde van SD3 dat zij duurzaamheidsthema’s ziet als ‘enablers’ om de missie mogelijk te maken. Voor SD4 is ‘maatschappelijk verantwoord de manier waarop wij ondernemen’. SD5 stelt dat de opdracht in het publieke belang ‘niet afdoende is’. De geïnterviewde van SD6 zei in het interview op een hele treffende wijze: ‘Het publiek belang betekent ‘Wat je moet doen’. MVO gaat over ‘Hoe je dat dan moet doen en waar leg je accenten’.
Hypothese 3 | SD1 | SD2 | SD3 | SD4 | SD5 | SD6 | SD7 |
Onderzoeksresultaten | nvt | -/- | +/- | +/+ | +/- | +/- | -/- |
Toelichting op onderzoeksresultaten hypothese 3
Gevalideerd - Bij het onderzoek van de jaarverslagen 2010 en 2009 ten opzichte van 2007 heb ik geconstateerd dat de G3 Richtlijnen bij SD4 zeker hebben bijgedragen aan een meer relevante en volledige verslaggeving over als MVO aangewezen onderwerpen. SD4 heeft door toepassing van de G3 Richtlijnen nagedacht over wat daadwerkelijk relevant is voor SD4. Wanneer ik de jaarverslagen 2010 en 2009 naast elkaar leg dan kan ik concluderen dat het jaarverslag 2010 meer transparant is geworden dan het verslag 2009. Het opnemen van de paragrafen ‘Management approach’ en ‘Selectie van onderwerpen’ en het opnemen van dilemma’s zijn een verbetering als gevolg van de G3 Richtlijnen. De geïnterviewde heeft aangegeven dat het niet gebruiken van de G3 Richtlijnen ertoe zou hebben geleid dat het verslag minder compleet en minder relevant zou zijn geweest. ‘De G3 Richtlijnen heeft SD4 absoluut geholpen’.
Gedeeltelijk gevalideerd - Bij SD3, SD5 en SD6 hebben de G3 Richtlijnen, zo blijkt uit de verslagen 2010 en 2009, vooral bijgedragen aan de volledigheid van de relevante informatie. De relevante informatie in de verslagen is veelal voortgekomen uit de bedrijfs- en MVO-strategie. Het nadenken over wat daadwerkelijk relevant is voor de staatsdeelnemingen en waar de staatsdeelnemingen het verschil maken qua MVO, is niet ingegeven door de G3 Richtlijnen. Zo gaf de geïnterviewde van SD5 aan dat de G3 Richtlijnen een handige leidraad zijn voor de volledigheid van onderwerpen, maar dat gebruik van de G3 Richtlijnen niet leidt tot een transparanter verslag in zijn totaliteit. Je kunt meer rapporteren door de G3 Richtlijnen, maar de geïnterviewde betwijfelt of het daarmee relevant is. De geïnterviewde bij SD3 gaf aan dat de G3 Richtlijnen een goede kapstok zijn, omdat wat in de GRI tabel staat goed terug te vinden is in het verslag; ‘in ieder geval voor de dingen die ertoe doen. Toepassing van de G3 Richtlijnen heeft het verslag qua relevantie wel iets verbeterd: niet van een 4 naar een 7, maar van een 7 1⁄2 naar een 8’. Ook de geïnterviewde bij SD6 gaf aan de G3 Richtlijnen een mooie kapstok te vinden. Zonder gebruik te maken van de G3 Richtlijnen bestaat de kans dat onderwerpen worden vergeten.
Gefalsificeerd - Uit de casestudyonderzoeken van SD2 en SD7 komt naar voren dat het verslag 2010 door gebruik van de G3 Richtlijnen niet meer transparant is geworden, omdat de informatie in het jaarverslag 2010 nagenoeg gelijk is aan dat van 2009. Een van de geïnterviewden bij SD7 geeft aan dat zij vindt dat het verslag 2010 niet transparanter is geworden: ‘SD7 moet aan de hand van de GRI over tig onderwerpen, die niet van toepassing zijn op SD7, van alles vertellen. De schoen past SD7 niet’. De geïnterviewde gaf verder aan ‘dat er niets mis mee is om wat te zeggen over MVO, zolang het past binnen de organisatie’.
Niet van toepassing - SD1 heeft de G3 Richtlijnen niet toegepast over het boekjaar 2010, waardoor deze hypothese voor deze staatdeelneming niet van toepassing is. In het interview hebben we uitgebreid stilgestaan bij wat SD1 verstaat onder transparantie. SD1 definieert transparantie als het open communiceren en rapporteren over de (kern)activiteiten van SD1.
Tijdens het onderzoek is naar voren gekomen dat nagenoeg alle staatsdeelnemingen bij het begrip transparantie ingaan op relevantie en volledigheid. Volledigheid is een onderdeel van betrouwbaarheid. Maar de kwalitatieve elementen ‘begrijpelijkheid’ en ‘vergelijkbaarheid’ worden niet genoemd.
Hypothese 7 | SD1 | SD2 | SD3 | SD4 | SD5 | SD6 | SD7 |
Onderzoeksresultaten | nvt | +/- | nvt | nvt | nvt | nvt | +/+ |
Toelichting op onderzoeksresultaten hypothese 7
Gevalideerd - Uit het onderzoek naar de jaarverslagen 2010 en 2009 en uit het interview komt naar voren dat SD7 zich heeft laten leiden door het behalen van GRI level C+, waardoor SD7 van de G3 Richtlijnen enkel de in deel 2 opgenomen tabel met prestatie-indicatoren heeft toegepast. In het interview maakt een van de geïnterviewden de opmerking dat ‘het voorschrijven van de G3- Richtlijnen en de eis om level C+ te behalen SD7 heeft afgeleid van waar het bij MVO daadwerkelijk omgaat’ en dat ze ‘met level ‘C’ niet het gevoel hebben bij te dragen aan een betere wereld’.
Gedeeltelijk gevalideerd - Doordat SD2 bij toepassing van de G3 Richtlijnen enkel de GRI tabel heeft toegevoegd om GRI level C+ te behalen, is het verslag niet transparant geworden door de G3 Richtlijnen. Maar bij het bestuderen van de verslagen 2010 en 2009 heb ik geconcludeerd dat SD2 van zichzelf transparant is over de activiteiten die zij uitvoert ter borging van het publieke belang en de activiteiten waarvan SD2 meent deze aanvullend te doen. Dit wordt echter niet ingegeven door de G3 Richtlijnen, maar door de intrinsieke motivatie van SD2 zelf.
Niet van toepassing - SD3 tot en met SD6 hebben de G3 Richtlijnen zowel in 2010 als in 2009 in zijn geheel toegepast, daarom is deze hypothese niet van toepassing op SD3 tot en met SD6 .
SD1 heeft de G3 Richtlijnen niet toegepast in de verslaggeving, waardoor deze hypothese ook niet van toepassing is.
Hypothese 4 | SD1 | SD2 | SD3 | SD4 | SD5 | SD6 | SD7 |
Onderzoeksresultaten | nvt | -/- | +/- | +/+ | +/- | +/+ | -/- |
Toelichting op onderzoeksresultaten hypothese 4
Gevalideerd - Door toepassing van de G3 Richtlijnen hebben SD4 en SD6, zo blijkt uit de verslagen 2010 en 2009 invulling gegeven aan stakeholder dialogen, de selectie van onderwerpen voor het jaarverslag en de uitkomsten van de stakeholder dialogen, gebruikt voor de totstandkoming van de verslagen. Daarnaast zijn andere bronnen als een media-analyse gebruikt om een selectie te maken van de relevante onderwerpen voor het verslag. Dit vond in de verslagen voor toepassing van de G3 Richtlijnen nog niet plaats. De geïnterviewde bij SD6 geeft in het interview aan dat stakeholder engagement een belangrijk onderdeel is van MVO, wat ook terugkomt in de G3 Richtlijnen. ‘Stakeholders hebben een belangrijk aandeel in het bepalen van het belang van de onderwerpen waarover je rapporteert’.
Gedeeltelijk gevalideerd - Uit het gehele casestudy onderzoek bij SD3 en SD5 blijkt dat stakeholder dialogen wel gehouden zijn, maar blijkt niet of onvoldoende dat de uitkomsten van de stakeholder dialogen ook gebruikt zijn voor het bepalen van de inhoud van de verslagen. Bij beide staatsdeelnemingen blijkt uit de interviews dat de eigen strategie leidend is geweest bij het bepalen van de inhoud van het verslag. SD3 heeft, de door SD3 gekozen speerpunten, wel voorgelegd aan de stakeholders, waarop steun is ontvangen van de stakeholders. SD5 is naar aanleiding van de G3 Richtlijnen voor het MVO-verslag 2009 wel gestart met stakeholder dialogen, maar voordat SD5 haar rapport hierop wil gaan baseren moet het stakeholder management en -beleid volwassen vormen aan hebben genomen. In het verslag 2009 heeft SD5 meer de nadruk gelegd op ‘How to report’. Dit laat zich vertalen in dat uit het verslag 2009 naar voren komt dat de inhoud mede is bepaald door de gesprekken met de stakeholders.
Gefalsificeerd - SD2 en SD7 hebben beiden enkel de GRI tabel gebruikt voor het behalen van de GRI level C+. De teksten in de jaarverslagen 2010 zijn nagenoeg gelijk aan die in de jaarverslagen 2009, waardoor geen additionele informatie is verstrekt. SD2 heeft geen stakeholder dialogen gehouden om te vernemen wat zij van SD2 verwachtten qua MVO positie, de MVO prestaties en wijzigingen in de MVO positie. SD7 heeft wel stakeholder dialogen gehouden met het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie en de provincies. De stakeholder dialogen zijn niet ingegeven door gebruik van de G3 Richtlijnen, maar vloeien voort uit de normale bestaande contacten met de verschillende overheden. SD7 heeft deze stakeholders gevraagd waar naar hun mening de rapportage zich in eerste instantie op zou moeten richten. De reactie daarop was in grote lijnen dat deze eerste rapportage zich vooral kon beperken tot de interne bedrijfsvoering. Tijdens het interview werd gezegd dat het ministerie nog net niet letterlijk heeft gezegd dat rapporteren over MVO ‘flauwekul is, maar het scheelde niet veel’. Mede door de houding van de stakeholders waarmee over de inhoud van het verslag gesproken is, geeft het jaarverslag op basis van de G3 Richtlijnen de gebruiker geen inzicht in de MVO positie, de MVO prestaties en wijzigingen in de MVO positie. In het interview wordt door de geïnterviewden gezamenlijk aangegeven dat het jaarverslag 2010 op basis van de G3 Richtlijnen niet meer inzicht geeft dan het jaarverslag 2009.
Niet van toepassing - SD1 heeft de G3 Richtlijnen niet toegepast over het boekjaar 2010, waardoor deze hypothese voor deze staatsdeelneming niet van toepassing is.
SD1 heeft in 2009 stakeholder dialogen gehouden, op basis waarvan een MVO-strategie is gedefinieerd. Doordat de minister GRI level C+ voorgeschreven heeft, worstelt SD1 met de koppeling tussen de MVO-strategie en de prestatie-indicatoren van de G3 Richtlijnen. De strategie, zoals die door de stakeholder dialoog zijn gedefinieerd zijn in het jaarverslag 2010 opgesomd, maar zijn nog weinig concreet.
Hypothese 9 | SD1 | SD2 | SD3 | SD4 | SD5 | SD6 | SD7 |
Onderzoeksresultaten | nvt | +/- | -/- | -/- | +/- | +/- | -/- |
Toelichting op onderzoeksresultaten hypothese 9
Geen enkele staatsdeelneming was ten tijde van het interview bekend met wat de minister van de staatsdeelneming verwachtte met het voorschrijven van de G3 Richtlijnen. Dat maakt dat het voor de staatsdeelnemingen al een stuk lastiger wordt om de minister het gewenste inzicht te geven.
Gedeeltelijk gevalideerd - Bij SD2, SD5 en SD6 hebben de G3 Richtlijnen gedeeltelijk geleid tot het bovengenoemde inzicht.
SD2
SD2 heeft enkel de GRI tabel toegepast, waardoor het jaarverslag 2010 geen inzicht geeft in op welke wijze MVO in de organisatie wordt ingebed of in de verantwoording, die wordt afgelegd aan stakeholders. Door toepassing van de G3 Richtlijnen wordt inzicht gegeven in de key-parameters en het behaalde GRI-level. De belangrijke onderwerpen in relatie tot de doelstellingen van SD2 waren reeds opgenomen in het verslag 2009, omdat dit vanuit de borging van het publieke belang het bestaansrecht is van SD2. Daardoor zijn de doelstellingen voor SD2 ook consequent, omdat dit ingegeven is door strenge wet- en regelgeving. In het interview geeft SD2 aan dat het ministerie van Financiën zelf meer moet definiëren wat het publieke belang van een staatsdeelneming inhoudt, zodat deze definitie als norm geldt voor de rapportering voor de staatsdeelnemingen. En dat het ministerie door middel van een werkgroep, van onder andere staatsdeelnemingen, komt tot normering voor rapportages over MVO voor staatsdeelnemingen. De door het ministerie gewenste KPI’s zijn volgens de geïnterviewde onvoldoende om de lading te dekken, omdat het verhaal achter de KPI ontbreekt. Voor dit moment vindt SD2 de ‘KPI’ voor MVO het level van de GRI een juist uitgangspunt.
SD5
Bij bestudering van het de MVO-verslagen 2010 en 2009 heb ik vastgesteld dat SD5 inzicht geeft in bijna alle bovengenoemde elementen. Met uitzondering van ‘De verantwoording, die wordt afgelegd aan andere stakeholders’ en KPI’s in het MVO-verslag 2010. In het jaarverslag 2008 zijn bovengenoemde elementen van inzicht in zijn geheel niet opgenomen. De reden dat de inhoud van de MVO-verslagen nagenoeg aansluiten bij de informatiebehoefte van de minister komt volgens de geïnterviewde voort uit de eigen interpretatie, die is gegeven aan de G3 Richtlijnen en de ruimte die is genomen om de G3 Richtlijnen aan te sluiten bij de eigen organisatie.
Aanvullend geeft de geïnterviewde in het interview aan dat de minister het belang van transparantie en het nut van MVO voor de staatsdeelnemingen moet uitleggen, in plaats van het voorschrijven van een te behalen GRI level en het gebruiken van een benchmark. Daarnaast zou het ministerie voorlichting kunnen geven hoe stakeholder dialogen opgezet kunnen worden.
SD6
Bij bestudering van de MVO-verslagen 2010 en 2009 heb ik vastgesteld dat SD6 inzicht geeft in bijna alle bovengenoemde elementen. Met uitzondering van KPI’s in het MVO-verslag 2010. De geïnterviewde geeft aan dat de door SD6 genoemde speerpunten met de daarbij behorende acties de belangrijkste indicatoren zijn voor de minister. In het jaarverslag 2008 zijn bovengenoemde elementen van inzicht in zijn geheel niet opgenomen. De reden dat de inhoud van de MVO-verslagen nagenoeg aansluiten bij de informatiebehoefte van de minister komt meer voort uit de eigen organisatie. Want, zo bleek uit overleggen met het ministerie van Financiën, het ministerie kon niet precies duiden wat MVO voor SD6 betekend. De geïnterviewde is van mening dat toepassing van de G3 Richtlijnen de minister meer inzicht geeft in het MVO van SD6. Daarnaast verwacht zij dat toepassing van de G3 Richtlijnen de minister meer inzicht zal geven, omdat hij de staatsdeelnemingen onderling beter kan vergelijken. De geïnterviewde zou het ministerie van Financiën willen aanbevelen zelf ook een MVO-verslag op te stellen gebruikmakend van de G3 Richtlijnen. Daarnaast kan het ministerie als zij zelf een MVO-verslag op basis van G3 Richtlijnen maakt, er veel beter over meepraten met de staatsdeelnemingen.
Gefalsificeerd - Bij SD3, SD4 en SD7 hebben de G3 Richtlijnen niet geleid tot het bovengenoemde inzicht.
SD3
Bij bestudering van de jaarverslagen 2010 en 2009 heb ik vastgesteld dat SD3 inzicht geeft in nagenoeg alle bovengenoemde elementen. De reden dat de inhoud van de MVO-verslagen grotendeels aansluiten bij de informatiebehoefte van de minister komt meer voort uit de eigen organisatie. De geïnterviewde geeft aan dat de strategie en de doelstellingen die SD3 zelf belangrijk vindt, de basis zijn voor het rapport. De minister kan volgens de geïnterviewde sturen op het behaalde GRI level, de strategische thema’s en speerpunten.
SD4
Bij bestudering van de jaarverslagen 2010 en 2009 heb ik vastgesteld dat SD4 inzicht geeft in alle bovengenoemde elementen. De G3 Richtlijnen hebben hieraan niet bijgedragen, omdat reeds in het MVO-verslag 2007 de bovengenoemde elementen van inzicht zijn opgenomen in het verslag, met uitzondering van het toegekende GRI level. De geïnterviewde gaf aan dat het ministerie het publieke en maatschappelijke belang, in overleg met SD4, nader zou moeten concretiseren en definiëren, zodat SD4 weet waarover zij geacht wordt transparant te zijn. De geïnterviewde geeft aan dat het ministerie zich ten aanzien van MVO moet beperken tot het behaalde GRI level. Omdat het gevaar bestaat dat het formuleren van KPI’s leidt tot weer een nieuw instrument van het ministerie.
SD7
SD7 heeft enkel de GRI tabel toegepast. Doordat SD7 enkel de tabel heeft toegepast, hebben de G3 Richtlijnen niet bijgedragen tot het bovengenoemde inzicht. SD7 zou graag van het ministerie vernemen wat men uiteindelijk wil bereiken met het stimuleren van MVO bij staatsdeelnemingen door middel van de G3 Richtlijnen. Het zou beter zijn als het ministerie per staatsdeelneming doelstellingen op gebied van MVO zou geven. In de basisbeschikking van SD7 zijn KPI’s opgenomen, waaraan door de minister eerst één of twee MVO KPI’s worden toegevoegd. Het formuleren van aanvullende MVO-KPI’s zou wel in dialoog met het ministerie moeten plaatsvinden. Al is de SD6 van mening dat de huidige KPI’s in de basisbeschikking al sterk gericht zijn op MVO. Wanneer de huidige KPI’s wat verder gespecificeerd zouden worden richting MVO, dan kan SD7 er ook wat mee en is het herkenbaar voor de organisatie en hoort het bij het huidige publiek belang.
Niet van toepassing - SD1 heeft de G3 Richtlijnen niet toegepast over het boekjaar 2010, waardoor deze hypothese voor deze staatdeelneming niet van toepassing is.
Hypothese 5 | SD1 | SD2 | SD3 | SD4 | SD5 | SD6 | SD7 |
Onderzoeksresultaten | +/+ | +/+ | -/- | -/- | +/- | +/- | +/+ |
Toelichting op onderzoeksresultaten hypothese 5
Gevalideerd - Uit de interviews met SD1, SD2 en SD7 is naar voren gekomen dat de G3 Richtlijnen onvoldoende bruikbaar zijn voor deze staatsdeelnemingen en daarom niet leiden tot transparantie en inzicht. De G3 Richtlijnen zijn te veel gericht op internationaal opererende ondernemingen. Daarbij komt dat de staatsdeelnemingen niet aansluiten op de specifieke strategieën van de staatsdeelnemingen. SD2 zegt in het interview dat ‘het meedoen met MVO niet als belemmering wordt ervaren, maar wel het beantwoorden van vragen waar je van denkt ‘Wat moet ik ermee?’ en ‘ In welke branche hoort SD2 nu eigenlijk?’.
Gedeeltelijk gevalideerd - SD5 en SD6 zijn van mening dat de G3 Richtlijnen niet helemaal passen bij de staatsdeelnemingen. De G3 Richtlijnen zijn wereldwijd toepasbaar en zijn niet op details gericht, maar daardoor kunnen de G3 Richtlijnen wel dienen als een benchmark. SD5 geeft aan dat je ook een eigen interpretatie moet maken van de G3 Richtlijnen. Want beide staatsdeelnemingen vinden dat de prestatie-indicatoren niet altijd even goed aansluiten. Daarom heeft SD6 gekozen om gebruik te maken van twee sectorsupplementen, deze zijn gerichter.
Gefalsificeerd - SD3 en SD4 zijn van mening dat de G3 Richtlijnen wel voldoende bruikbaar zijn voor de specifieke strategieën van staatsdeelnemingen. Zo heeft SD4 geprobeerd de intentie van de G3 Richtlijnen proberen te begrijpen en dat toe te passen op de eigen organisatie. De G3 Richtlijnen biedt deze ruimte en juist deze geboden ruimte is volgens SD4 de kracht van de G3 Richtlijnen. Het ‘pas toe en leg uit principe’ heeft ertoe geleid dat in het jaarverslag 2010 nadrukkelijk is aangegeven wat wel en wat niet relevant is voor SD4.
In dit hoofdstuk heb ik de onderzoeksresultaten van de casestudy onderzoeken beschreven. Samenvattend zijn uit het casestudy onderzoek de volgende onderzoeksresultaten voortgekomen.
Samenvatting onderzoeksresultaten per hypothese | |||||||
Staatsdeelnemingen | SD1 | SD2 | SD3 | SD4 | SD5 | SD6 | SD7 |
Hypothese 1 | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ |
Hypothese 2 | nvt | -/- | +/- | +/- | +/- | +/- | -/- |
Hypothese 3 | nvt | -/- | +/- | +/+ | +/- | +/- | -/- |
Hypothese 4 | nvt | -/- | +/- | +/+ | +/- | +/+ | -/- |
Hypothese 5 | +/+ | +/+ | -/- | -/- | +/- | +/- | +/+ |
Hypothese 6 | +/+ | +/+ | -/- | -/- | -/- | -/- | +/+ |
Hypothese 7 | nvt | +/- | nvt | nvt | nvt | nvt | +/+ |
Hypothese 8 | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ | +/+ |
Hypothese 9 | nvt | +/- | -/- | -/- | +/- | +/- | -/- |
Uit het bovenstaande overzicht concludeer ik dat de hypothesen 1 en 8 van 'Motivatie' beiden niet zijn gefalsificeerd en als afzonderlijke hypothese blijven bestaan. De uitspraak dat ‘alle zwanen wit zijn’, is niet weerlegd door het vinden van ‘één zwarte zwaan’ waardoor ik niet kan stellen dat ‘alle zwanen wit zijn’. De andere hypothesen zijn, met uitzondering van hypothese 7, door één of meerdere casestudy onderzoeken gefalsificeerd. Deze hypothesen zijn daarom aanvaard. Hypothese 7 van 'Transparantie' is enkel gedeeltelijk gefalsificeerd, waardoor ook deze hypothese blijft bestaan. De hypothesen die blijven bestaan zijn beschikbaar om in vervolgstudies nader onderzocht te worden.
Op basis van de onderzoeksresultaten doe ik uitspraken over de onderzochte staatsdeelnemingen wanneer de hypothese gefalsificeerd is, worden de uitspraken breder getrokken over de gehele populatie van 30 staatsdeelnemingen.
'Motivatie'
Hypothese 1 en 8 zijn niet gefalsificeerd en zijn voor vervolgstudies beschikbaar. Maar op basis van het onderzoek kan ik wel de uitspraak doen dat de staatsdeelnemingen elk op een eigen wijze gemotiveerd zijn voor het gebruik van de G3 Richtlijnen: Intrinsiek, extrinsiek of ge-a-motiveerd. De uitkomsten van hypothese 8 leiden tot de uitspraak dat de staatsdeelnemingen wel intrinsiek gemotiveerd zijn om verslag te leggen over MVO. Beide uitspraken blijven hypothetisch tot het moment dat de hypothesen in een vervolgonderzoek gefalsificeerd worden.
'MVO'
Zowel hypothese 2 als 6 zijn beiden door een aantal casestudy onderzoeken gefalsificeerd. Uit een aantal casestudy onderzoeken komen enige nuances naar voren ten aanzien van deze hypothesen. Concluderend kan ik stellen dat wanneer de MVO-verslaggeving gebaseerd is op de G3 Richtlijnen niet alle staatsdeelnemingen verslag leggen over ‘People’, ‘Planet’ en ‘Profit’. Daarnaast kom ik tot de uitspraak dat niet alle staatsdeelnemingen van mening zijn dat het realiseren van de betreffende publieke belangen maatschappelijk verantwoord ondernemen is.
'Transparantie'
Hypothese 3 is door twee casestudy onderzoeken gefalsificeerd en door een drietal gedeeltelijk gevalideerd. Dit leidt tot de uitspraak dat niet alle MVO-verslaggeving van staatsdeelnemingen op basis van de G3 Richtlijnen transparant is.
De uitkomsten van hypothese 7 leiden ertoe dat de hypothese voor nader onderzoek blijft bestaan, omdat deze hypothese voor de meeste staatsdeelnemingen niet van toepassing is of (gedeeltelijk) gevalideerd is. De hypothese is daarmee niet gefalsificeerd. Dit leidt ertoe dat de hypothese blijft bestaan dat staatsdeelnemingen die de toepassing van de G3 Richtlijnen beperken tot enkel het behalen van GRI level C+, geen transparante MVO-verslaggeving hebben.
'Inzicht'
De hypothesen 4 en 9 behorende tot het element inzicht, zijn beiden gefalsificeerd met een aantal nuances richting gedeeltelijke validatie en validatie. Door de falsificatie van beide hypothesen kom ik tot de uitspraak dat niet alle MVO-verslaggeving op basis van de G3 Richtlijnen, de gebruiker inzicht geeft in de MVO positie, de MVO prestaties en wijzigingen in de MVO positie en de minister het gewenste inzicht geeft.
'Rival theory'
Op basis van de uitkomsten van de casestudy onderzoeken kan ik ten aanzien van de rival theory concluderen dat de G3 Richtlijnen niet voor alle staatsdeelnemingen onvoldoende bruikbaar zijn voor de specifieke strategieën van staatsdeelnemingen. En dat de G3 Richtlijnen niet voor alle staatsdeelnemingen niet of in onvoldoende mate leiden tot transparantie en inzicht bij de gebruikers van de verslaggeving.
In het volgende hoofdstuk ‘Conclusies en aanbevelingen’ worden relaties gelegd tussen de conclusies uit de casestudy onderzoeken, zodat de conclusies en de daaruit voortvloeiende aanbevelingen bruikbaar zijn voor de doelgroepen van deze scriptie, namelijk de wetenschap, de GRI, de staatsdeelnemingen en het minister(ie) van Financiën.