Het bewustwordingsproces van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is na de film ‘An Inconvenient Truth’ van Al Gore wereldwijd in een stroomversnelling gekomen. Naast mijn werk en opleiding in de accountancy, ben ik tot voor kort gemeenteraadslid geweest in de gemeente Goedereede. In die functie heb ik met verschillende maatschappelijke thema’s te maken gehad, als ook met MVO en de rol van de overheid hierin. Ik ben ervan overtuigd geraakt dat MVO dé sleutel is naar een mooie toekomst en dat de overheid daarvoor als aanjager een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft. Vanuit deze visie heb ik dit onderwerp gekozen voor mijn afstudeerscriptie voor de masteropleiding aan Nyenrode School of Accountancy en Controlling binnen het vakgebied Auditing. De aanleiding voor de strekking van het onderzoek binnen het onderwerp MVO, ligt gelegen in het rapport van het Koninklijk NIVRA ‘Meer dan euro’s alleen’ en de brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer ‘Publieke belangen en staatsdeelnemingen’.
Het rapport ‘Meer dan euro’s alleen’ is een discussierapport over nieuwe kaders voor de verantwoording en Assurance van niet-financiële informatie. Het Koninklijk NIVRA omschrijft de kern van het rapport als volgt: ‘Niet-financiële informatie, als tegenhanger van financiële informatie, is eigenlijk geen goede benaming. Het accent zou moeten liggen op de integratie van alle soorten informatie en niet op het uitvergroten van de verschillen. Dit laatste brengt het risico met zich mee dat het vooral een technische discussie wordt. De kern van het vraagstuk is dat de gebruiker die informatie krijgt die hij voor zijn besluitvorming nodig heeft. Het is de taak van de verschaffer van de informatie om in deze behoefte te voorzien, binnen de mogelijkheden die er zijn. De accountant kan hierbij verschillende rollen vervullen, van adviseur tot assurance-verschaffer. Zie hier de kern van dit discussierapport’ (NIVRA, 2010). Uit het rapport volgen een drietal aanbevelingen, te weten:
Verder stellen de opstellers van het rapport: ‘Voor zover de verantwoording van de informatie niet is geformaliseerd door wetgeving of algemeen aanvaarde grondslagen, moet dit via de gebruikersdialoog worden ingevuld’ (NIVRA, 2010).
Met mijn onderzoek wil ik een bijdrage leveren aan de totstandkoming van het geïntegreerde raamwerk voor financiële- en niet-financiële informatie. Om tot integratie over te kunnen gaan, zal eerst nader onderzocht moeten worden uit welke elementen het conceptueel raamwerk voor MVO- verslaggeving bestaat. Als gebruikersdialoog heb ik hiervoor de brief ‘Publieke belangen en staatsdeelnemingen’ van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer gebruikt.
De Nederlandse overheid geeft sinds jaren negentig op een concrete wijze invulling aan haar maatschappelijke verantwoordelijkheid voor maatschappelijk MVO. Het ministerie van Economische Zaken heeft in 2007 de kabinetsvisie ‘Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen 2008-2011 “Inspireren, innoveren, integreren” geschreven. In navolging van deze kabinetsvisie heeft de Tweede Kamer in 2008 de toenmalige minister van Financiën, Wouter Bos, gevraagd naar zijn inzet op het gebied MVO als aandeelhouder van staatsdeelnemingen.
Op 24 april 2009 heeft de minister de Tweede Kamer een brief gestuurd genaamd ‘Publieke belangen en staatsdeelnemingen’ (zie Bijlage 1), waarin hij ingaat op zijn inzet voor MVO als aandeelhouder van de diverse staatsdeelnemingen. De minister zegt: ‘MVO heeft een nauwe relatie met transparantie. Door middel van transparantie leggen ondernemingen verantwoording af over de bedrijfsvoering; niet alleen aan de aandeelhouders maar ook aan de samenleving. Als aandeelhouder vind ik het daarom belangrijk dat staatsdeelnemingen transparant zijn over keuzes in hun bedrijfsvoering en de maatschappelijke gevolgen hiervan. Zo verkrijg ik als aandeelhouder inzicht dat benodigd is om de ontwikkelingen op het punt van MVO te kunnen beoordelen en eventueel hiernaar te handelen indien nodig. Ten aanzien van transparantie zijn vanuit het ministerie van Economische Zaken verscheidene initiatieven ondersteund, waarbij ik aansluiting zoek. Twee initiatieven die mij in dit verband aanspreken zijn de Transparantiebenchmark en het Global Reporting Initiative («GRI»). ....... De staatsdeelnemingen zijn in verschillende sectoren actief en hebben hiermee uiteenlopende eigenschappen. Ook op het punt van MVO zou dit een aanpak per deelneming vergen. Voor een financiële dienstverlener als BNG is inzicht in de aard van de beleggingen betekenisvoller dan toezien op de uitstoot van CO2, voor Connexxion is dit omgekeerd. Daarom kies ik er voor om te beginnen met een meer generieke aanpak: van alle deelnemingen wens ik transparantie. Zodra vanwege die transparantie meer inzicht is verkregen, kan ik vervolgens per deelneming bezien of en op welke punten het noodzakelijk of wenselijk is dat de Staat als aandeelhouder de dialoog met de onderneming aangaat en de directie bevraagt naar de doelstellingen en de resultaten. De mogelijkheden van de Staat als aandeelhouder op het gebied van MVO dienen ook in dit verband beoordeeld te worden in het licht van de eerder onder «publieke belangen en staatsdeelnemingen» genoemde kenmerken van het aandeelhouderschap in ondernemingen’ (Ministerie van Financiën, 2009). De minister heeft in de brief aangegeven dat hij vanaf het boekjaar 2010 de staatsdeelnemingen zal verzoeken om de G3 Richtlijnen van de GRI in acht te nemen en dat hij de grootste staatsdeelnemingen zal opnemen in de Transparantiebenchmark.
Voor mijn scriptie wil ik onderzoeken of gebruik en toepassing van de G3 Richtlijnen leidt tot transparantie in de bedrijfsvoering van staatsdeelnemingen en de maatschappelijke gevolgen hiervan, zodat de minister het gewenste inzicht verkrijgt. De uitkomsten van dit onderzoek zijn van belang om, zoals de minister van Financiën dat verwoordt in zijn brief, ‘te bereiken dat MVO een vanzelfsprekend onderdeel wordt van het Nederlandse bedrijfsleven; staatsdeelnemingen niet uitgezonderd (Ministerie van Financiën, 2009)’. De Transparantiebenchmark blijft in dit onderzoek buiten beschouwing, omdat dit meer een rangorde van maatschappelijke verslagen beoogt dan dat het een verslaggevingsinstrument betreft.
De doelstelling van mijn scriptie is drieledig. Ten eerste wil ik graag een algemeen wetenschappelijk conceptueel raamwerk ontwikkelen voor MVO-verslaggeving. Dit algemeen conceptueel raamwerk kan als uitgangspunt dienen om te komen tot een geïntegreerd conceptueel raamwerk voor financiële- en niet-financiële verslaggeving. Als gebruikersdialoog heb ik gebruik gemaakt van de brief ‘Publieke belangen en staatsdeelnemingen’. In deze brief wordt door het ministerie van Financiën beschreven wat MVO-verslaggeving zou moeten omvatten. Hieruit vloeit het tweede doel van mijn scriptie om te onderzoeken of de door de minister voorgeschreven G3 Richtlijnen transparantie geven over de keuzes in de bedrijfsvoering en de maatschappelijke gevolgen hiervan, zodat de minister als aandeelhouder inzicht verkrijgt dat benodigd is om de ontwikkelingen op het punt van MVO te kunnen beoordelen en eventueel hiernaar te handelen indien nodig. Het derde doel van mijn scriptie is te onderzoeken of de G3 Richtlijnen in opzet aansluiten op het conceptuele raamwerk voor MVO-verslaggeving.
Om de genoemde doelstellingen van de scriptie te bereiken worden hieronder de probleemstelling en de bijbehorende deelvragen geformuleerd. Aan de hand van de deelvragen is de scriptie opgebouwd, zodat uiteindelijk antwoord gegeven wordt op de probleemstelling.
De probleemstelling van mijn scriptie luidt als volgt:
“In hoeverre realiseert de minister van Financiën, door staatsdeelnemingen te verzoeken de G3 Richtlijnen van de GRI in acht te nemen, transparantie over de keuzes in de bedrijfsvoering en de maatschappelijke gevolgen hiervan, zodat de minister als aandeelhouder inzicht verkrijgt dat benodigd is om de ontwikkelingen op het punt van MVO te kunnen beoordelen en eventueel hiernaar te handelen indien nodig?”
De deelvragen die beantwoord zullen gaan worden om uiteindelijk de probleemstelling te kunnen beantwoorden zijn:
Het onderzoek is kwalitatief empirisch van aard en vindt plaats in de vorm van casestudies bij een zevental staatsdeelnemingen. Een casestudy wordt door Robert K. Yin gedefinieerd als: ‘An empirical inquiry that investigates a contemporary phenomenon within its real-life context, especially when the boundaries between phenomenon and context are not clearly evident’ (Yin, 2009). In zijn boek beschrijft Yin vijf componenten van een onderzoeksopzet die van belang zijn bij casestudies namelijk:
De onderzoeksvraag en de bijbehorende deelvragen zijn in de voorgaande paragrafen reeds aan de orde gekomen.
De beweringen (hierna hypothesen) worden geformuleerd door literatuurstudie, het ontwikkelen van het conceptuele raamwerk voor MVO-verslaggeving, het toetsen van de G3 Richtlijnen aan dit raamwerk en een vooronderzoek.
Literatuurstudie
Allereerst zal een uitgebreide literatuurstudie plaatsvinden waarbij veelal gebruik gemaakt zal worden van nationale en internationale literatuur over motivatie, MVO, transparantie, inzicht en staatsdeelnemingen, waaronder literatuur specifiek gericht op het rapporteren over MVO. Deze literatuur zal voortkomen uit een breed scala aan nationale en internationale vaktijdschriften, Kamerstukken van de Tweede Kamer, rapporten van de Sociaal Economische Raad (SER) en het ministerie van Financiën, wet- en regelgeving, jaarverslagen en verschillende boeken over MVO en verslaggeving.
Ontwikkelen conceptueel raamwerk voor MVO-verslaggeving
Vanuit de verzamelde literatuur worden de elementen geformuleerd van het conceptuele raamwerk voor MVO-verslaggeving. Dit conceptuele raamwerk voor MVO-verslaggeving wordt visueel weergegeven middels het MVO-Transparantiemodel.
Toetsen G3 Richtlijnen aan het conceptuele raamwerk voor MVO-verslaggeving
De G3 Richtlijnen worden in opzet getoetst aan het MVO-Transparantiemodel. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek worden de beweringen opgesteld die in de casestudies zullen worden getoetst.
Vooronderzoek
Daarnaast heeft een vooronderzoek plaatsgevonden wat heeft geleid tot aanvullende beweringen en een rival theory, die in de casestudies zullen worden getoetst.
De analyse-eenheden waarop het onderzoek is gericht betreffen de staatsdeelnemingen van de Nederlandse Staat (zie bijlage 1). Hierdoor is de totale omvang van mijn populatie reeds bepaald. Ik zal uit deze groep staatsdeelnemingen een selectie maken van analyse-eenheden voor het uit te voeren casestudy onderzoek.
De hypothesen worden getoetst middels casestudies op de analyse-eenheden. Het verkrijgen van de data om conclusies te trekken ten aanzien van de hypothesen, gebeurt door middel van een tweetal casestudy onderzoeken.
Onderzoek jaar- of MVO-verslagen
Het eerste onderzoek bestaat uit het raadplegen van de jaar- of MVO-verslagen 2010 en 2009 van de analyse-eenheden. Zo kunnen de wijzigingen in de verslagen,door het voorschrijven van de G3 Richtlijnen, worden vastgesteld. Wanneer de G3 Richtlijnen in 2009 reeds werden toegepast, wordt een quickscan gemaakt van het laatste verslag voor toepassing van de G3 Richtlijnen. Voor de logische verbanden bij dit eerste onderzoek, is een werkprogramma opgesteld, waarbij de inhoud correspondeert met de geformuleerde hypothesen.
Semi-gestructureerde interviews
Het tweede onderzoek bestaat uit het afnemen van semi-gestructureerde interviews bij de analyse- eenheden. De interviews zijn deels gebaseerd op de uitkomsten van de onderzoeken naar de jaar- of MVO-verslagen en hebben deels een algemeen karakter. De interviews worden afgenomen met managers van de staatsdeelnemingen, die (eind)verantwoordelijk zijn voor het rapporteren over MVO. De interviews worden weergegeven in interviewverslagen, die gefiatteerd worden door de geïnterviewden. De werkprogramma’s per analyse-eenheid en de interviewverslagen worden gedocumenteerd in de casestudydatabase in de vertrouwelijke bijlage 2. De digitale opnamen van de interviews worden op cd afzonderlijk ter beschikking gesteld aan de scriptiebeoordelaars.
Om triangulatie van data mogelijk te maken worden de uitkomsten van het praktijkonderzoek omgezet in gereduceerde gegevens. Deze data wordt in een kwalitatieve tabel, in de vorm van een matrix per casus, in het verslag opgenomen. Op deze wijze kunnen per hypothese de bevindingen per analyse-eenheid geclusterd weergegeven worden en onderling worden vergeleken. Daarnaast worden de uitkomsten van het praktijkonderzoek, per analyse-eenheid, opgenomen in casestudy reports in de vertrouwelijke bijlage 1.
Door middel van de casestudy databases in de vertrouwelijke bijlage 2 en de casestudy reports in de vertrouwelijke bijlage 1, wordt een keten van bewijs opgebouwd ten behoeve van het logische verband tussen de beweringen en de data en uiteindelijk de beantwoording van de probleemstelling. De vertrouwelijke bijlagen en de digitale opnamen van de interviews worden enkel vertrouwelijk ter beschikking gesteld aan de scriptiebeoordelaars.
De criteria voor het interpreteren van de bevindingen gebeurt middels validatie en falsificatie. Van validatie is sprake wanneer de hypothesen door middel van het praktijkonderzoek bevestigd worden. Falsificatie is bekend geworden door het falsificationisme van Karl R. Popper en wordt door drs. Tom Koning RA gebruikt in zijn boek ‘De Nieuwe Kleren van de Accountant’ (Koning T. , 2008). De door hem ontwikkelde controlemethodologie en -software gebruik ik in mijn dagelijkse controlewerkzaamheden, waardoor ik falsificatie ook heb toegepast als criteria voor het interpreteren van de bevindingen per hypothese. In zijn boek schrijft Tom Koning: ‘Het principe van falsificatie gaat ervan uit dat een onderzoeker een stelling kan bewijzen als deze falsificeerbaar is, dus dat het mogelijk moet zijn het logisch tegendeel te bewijzen. Als je bijvoorbeeld wilt bewijzen dat alle zwanen in de wereld wit zijn kun je er wel duizend vangen maar dan ben je er nog niet. Je hebt namelijk niet gelet op zwarte zwanen. En als je op tegenstrijdig bewijs zoals zwarte zwanen niet alert bent geweest...zie je ze mogelijk over het hoofd.’ Een hypothese blijft daarom hypothetisch, zolang deze niet weerlegd wordt. En zo lang een hypothese niet wordt weerlegd, kan niet gesteld worden alle zwanen in de wereld wit zijn. Op deze wijze worden de bevindingen van de geformuleerde hypothesen geïnterpreteerd.
Cygnus Atratus – Zwarte Zwaan
Op basis van de doelstellingen van het onderzoek, de onderzoeksopzet en methodologie wordt het volgende conceptueel model gevormd.
Conceptueel model
Het beoogde gebruik van de onderzoeksresultaten en deliverables zijn onder te verdelen in de belanghebbenden rondom dit onderzoek.
Wetenschap
Zoals uit het rapport ‘Meer dan euro’s alleen’ naar voren komt, bestaat in de wetenschappelijke literatuur nog geen geïntegreerd raamwerk, een conceptual framework, voor financiële èn niet- financiële informatie. De uitkomsten van het literatuuronderzoek leiden tot een algemeen wetenschappelijk conceptueel raamwerk voor MVO-verslaggeving, MVO-Transparantiemodel genaamd. Dit algemeen conceptueel raamwerk kan als uitgangspunt dienen om te komen tot een geïntegreerd conceptueel raamwerk voor financiële- en niet-financiële verslaggeving.
Global Reporting Initiative
De onderzoeksresultaten geven de GRI de bevestiging of de geformuleerde G3 Richtlijnen in opzet aansluiten op het algemene conceptuele raamwerk voor MVO-verslaggeving. Daarnaast leiden de onderzoeksresultaten tot aanbevelingen voor de GRI, waarmee rekening gehouden kan worden wanneer de nieuwe versie van de G3 Richtlijnen of sector supplementen worden opgesteld.
Staatsdeelnemingen
Voor de staatsdeelnemingen wil ik de onderzoeksresultaten gebruiken voor het kunnen doen van aanbevelingen om, indien nodig, de transparantie van en het inzicht in de MVO-verslaggeving te verbeteren. Hiervoor heb ik met de geïnterviewde medewerkers van de staatsdeelnemingen de afspraak gemaakt dat ik, na de verdediging van mijn scriptie, een overzicht zal opstellen en rondsturen van de ́best practices’ uit de MVO-verslaggeving van de onderzochte staatsdeelnemingen.
Minister(ie) van Financiën
Op basis van de onderzoeksresultaten wil ik de minister en het ministerie van Financiën informeren of de MVO-verslaggeving van de staatsdeelnemingen op basis van de G3-Richtlijnen transparant is over de keuzes in de bedrijfsvoering en de maatschappelijke gevolgen hiervan en hem het gewenste inzicht geven dat benodigd is om de ontwikkelingen op het punt van MVO te kunnen beoordelen en eventueel hiernaar te handelen indien nodig. Ook wil ik de minister en het ministerie van Financiën op basis van mijn onderzoeksresultaten aanbevelingen geven. Hiervoor is reeds een afspraak gemaakt met de verantwoordelijk ambtenaar op het ministerie van Financiën, om de onderzoeksresultaten op het ministerie te presenteren.