De minister verwacht van de staatsdeelnemingen dat zij transparant zijn over de bedrijfsvoering en de maatschappelijke gevolgen hiervan. De minister gaat verder niet in op wat hij verstaat onder transparantie, maar schrijft de G3 Richtlijnen van de Global Reporting Initiative voor. Ervan uitgaande dat gebruik van de G3 Richtlijnen tot transparantie over de bedrijfsvoering en de maatschappelijke gevolgen zal leiden. En zal leiden tot het inzicht wat benodigd is om de ontwikkelingen op het punt van MVO te kunnen beoordelen en eventueel hiernaar te handelen, indien nodig. Om vast te kunnen stellen of gebruik van de G3 Richtlijnen leidt tot transparantie en inzicht over MVO, wordt in dit hoofdstuk de G3 Richtlijnen getoetst aan het conceptueel raamwerk voor MVO-verslaggeving middels het MVO-Transparantiemodel. In de paragraaf ‘G3 Richtlijnen’ worden de G3 Richtlijnen beschreven, zodat we kennis hebben van het voorgeschreven raamwerk. In de paragraaf ‘Toetsing van de G3 Richtlijnen aan het MVO-Transparantiemodel’ worden de G3 Richtlijnen getoetst aan het MVO-Transparantiemodel. In de volgende paragraaf 7 wordt een ‘rival theory’ behandeld aangaande de G3 Richtlijnen en transparantie. Het hoofdstuk sluit af met beantwoording van deelvraag 5 ‘Wat zijn de G3 Richtlijnen van de Global Reporting Initiative en wat zijn de kernmerken daarvan?’, deelvraag 6 ‘In hoeverre verhouden de G3 Richtlijnen zich in opzet tot het conceptuele raamwerk voor MVO-verslaggeving?’ en een conclusie.
Centraal in mijn onderzoek staan de G3-richtlijnen van de GRI (Global Reporting Initiative, 2006). De GRI is een in Amsterdam gevestigde internationale, onafhankelijke netwerkorganisatie. De GRI heeft de G3 Richtlijnen opgesteld met als doel om een betrouwbaar en geloofwaardig kader voor transparante MVO-verslaggeving te bieden, dat elke organisatie, ongeacht omvang, sector of locatie, kan gebruiken om verantwoording af te leggen aan de stakeholders over de prestaties ten aanzien van duurzame ontwikkeling.
‘Duurzaamheidsverslaggeving omvat het meten en publiceren van en verantwoording afleggen aan interne en externe belanghebbenden over de prestaties van een organisatie, die gericht zijn op de doelstelling van duurzame ontwikkeling. ‘Duurzaamheidsverslaggeving’ is een breed begrip dat wordt beschouwd als synoniem van andere begrippen, die dienen om de verslaggeving over economische, milieugerelateerde en sociale gevolgen (bv. ‘triple bottom line’-, maatschappelijke- , MVO- en CSR- verslaggeving) te beschrijven. Een duurzaamheidsverslag dient een evenwichtige en redelijke weergave te zijn van de duurzaamheidprestaties van een verslaggevende organisatie, en omvat zowel positieve als negatieve resultaten. Duurzaamheidsverslagen, die zijn gebaseerd op het GRI- verslaggevingsraamwerk bevatten uitkomsten en resultaten, die binnen de verslaggevingsperiode zijn opgetreden en betrekking hebben op de verplichtingen, strategie en managementbenadering van de desbetreffende organisatie.’ (Global Reporting Initiative, 2006).
De G3 Richtlijnen zijn ‘principle-based’ en dienen ook als zodanig te worden toegepast. Als gevolg van consensusgericht overleg met het bedrijfsleven, werknemersorganisaties, maatschappelijke organisaties, beleggers en de accountancysector, worden de G3-richtlijnen internationaal breed geaccepteerd onder diverse groepen belanghebbenden.
‘Het GRI-verslaggevingsraamwerk moet dienen als een algemeen aanvaard systeem voor verslaggeving over de economische, milieugerelateerde en sociale prestaties van een organisatie. Het systeem is ontworpen voor gebruik door elke organisatie, ongeacht omvang, sector of locatie. Het systeem houdt rekening met de praktische afwegingen die diverse organisaties – van kleine bedrijven tot ondernemingen met een grootschalige en geografisch gespreide bedrijfsvoering – moeten maken. Het GRI-verslaggevingsraamwerk omvat algemene en sectorspecifieke inhoud, die naar het gezamenlijke inzicht van een groot aantal belanghebbenden van over de hele wereld algemeen toepasbaar is in de verslaggeving over de duurzaamheidsprestaties van een organisatie.’ (Global Reporting Initiative, 2006)
‘Het GRI-verslaggevingsraamwerk’, Bron: GRI 2006
De G3 Richtlijnen bestaan, zoals weergegeven in bovenstaande figuur, uit twee onderdelen te weten ‘How te report’ en ‘What to report’. ‘How to report’ is onderverdeeld in ‘Principles and Guidance’ en ‘Protocols’ en omvat verslaggevingsprincipes en –aanwijzingen voor het bepalen van de inhoud, het waarborgen van de kwaliteit van de informatie in het verslag en het vaststellen van de afbakening van het verslag. ‘What to report’ is onderverdeeld in ‘Standard Discolures’ en ‘Sector Supplements’ en specificeert de basisinhoud, die in een duurzaamheidsverslag opgenomen moet worden met aanvullende sectorspecifieke richtlijnen.
De verslaggevingsprincipes en –aanwijzingen bestaan uit verslaggevingsprincipes voor het bepalen van de inhoud, de kwaliteit en de afbakening van het verslag. Het bepalen van de inhoud van het verslag gebeurt op basis van de overweging welke onderwerpen relevant zijn voor opname in het verslag. Hierbij spelen materialiteit, betrokkenheid van de belanghebbenden van de organisatie, duurzaamheidscontext en de volledigheid van de verantwoorde onderwerpen en informatie een belangrijke rol.
Verslaggevingsprincipes voor het bepalen van de inhoud’, Bron: GRI 2006
De verslaggevingsprincipes voor het bepalen van de kwaliteit van het verslag zijn volgens de GRI van fundamenteel belang voor effectieve transparantie. Op basis van de kwaliteit van de verstrekte informatie kan deze informatie voor een gebruiker bruikbaar zijn om tot een afgewogen beslissing te komen. Daarom schrijven de G3 Richtlijnen voor dat informatie wat opgenomen is in het verslag moet voldoen aan:
Verslaggevingsprincipes voor het bepalen van de kwaliteit’, Bron: GRI 2006
De verslaggevingsprincipes voor het bepalen van de afbakening van het verslag hebben betrekking op de zeggenschap in en de aanmerkelijke invloed op entiteiten, die betrokken zijn bij de organisatie en welke entiteiten in het verslag opgenomen moeten worden.
In deel 2 van de G3 Richtlijnen, ‘What to report - Standard Discolures’ genaamd, zijn de standaardonderdelen van de informatievoorziening beschreven. De standaardonderdelen van de informatievoorziening geven aan welke informatie voor de meeste organisaties en belanghebbenden relevant is en daarom als standaardonderdeel van de informatievoorziening in het verslag moet worden opgenomen onder een van de volgende categorieën:
De GRI heeft voor een aantal sectoren als de energiesector, de financiële dienstverlening, voedselproducenten, de mijn- en metaalindustrie en de niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) sectorsupplementen ontwikkeld. Wanneer een organisatie behoort tot een van deze sectoren, schrijft GRI voor dat bij gebruik van de G3 Richtlijnen ook de voor de organisatie van toepassing zijnde sectorsupplementen worden gebruikt. De sectorsupplementen bevatten aanvullende prestatie-indicatoren, die bij toepassing relevante informatie verstrekken over de organisatie aan de belanghebbenden en mede van invloed kunnen zijn op het besluitvormingsproces van de gebruiker. Het gehele rapporteringproces middels de G3 Richtlijnen is weergegeven in onderstaande figuur.
Overzicht van de G3 richtlijnen
Bij de totstandkoming van de G3 Richtlijnen heeft de GRI het systeem van “GRI-toepassingsniveaus” ontwikkeld. Dit systeem is gericht op groei en ontwikkeling in duurzaamheidsverslaggeving. Hiervoor zijn een drietal niveaus aangeduid: C, B en A. Des te hoger het toepassingsniveau des te meer prestatie-indicatoren zijn door de organisatie in het verslag toegepast. Let wel: de toepassingsniveau’s refereren enkel aan de ‘Standard Discolures’ en niet naar de mate van toepassing van de verslaggevingsprincipes en –aanwijzingen of toepassing van het gehele verslaggevingsraamwerk. De organisatie verstrekt zichzelf het toepassingsniveau behorende bij het verslag, waarna dit extern geverificeerd kan worden. Externe verificatie resulteert in een “plus” (+)achter het toepassingsniveau (bv. C+, B+, A+).
Om vast te kunnen stellen of gebruik van de G3 Richtlijnen in opzet leidt tot transparantie en inzicht over MVO, wordt in dit hoofdstuk de G3 Richtlijnen getoetst aan het conceptueel raamwerk voor MVO-verslaggeving middels het MVO-Transparantiemodel.
MVO-Transparantiemodel
De component ‘Motivatie’ uit het MVO-Transparantiemodel omvat de elementen Intrinsieke, Extrinsieke en A-motivatie. Een organisatie, die door middel van de G3 Richtlijnen verantwoording aflegt zal hiervoor op een van de drie genoemde wijzen gemotiveerd zijn. Wanneer we de G3 Richtlijnen toetsen aan de drie componenten van Motivatie dan kunnen we concluderen, dat de G3 Richtlijnen niet expliciet ingaan op intrinsieke, extrinsieke of a-motivatie. Echter bij de bestudering van de G3 Richtlijnen werd mij duidelijk, dat de motivatie van organisaties om de G3 Richtlijnen te gebruiken zich indirect zal laten blijken door de MVO-verslaggeving heen. Uit de MVO-verslaggeving zal bijvoorbeeld uit de wijze waarop de G3 Richtlijnen zijn toegepast, de manier van verwoorden, de beschreven ambities, de hoeveelheid tekst ten opzichte van cijfers, blijken hoe een organisatie gemotiveerd is; intrinsiek, extrinsiek of ge-a-motiveerd. Wanneer in de MVO-verslaggeving op enigerlei wijze de ‘Managementbenadering’ is beschreven, kun je in dit hoofdstuk de motivatie van een organisatie nog het meest proeven. In deze paragraaf wordt beschreven de wijze waarop een organisatie omgaat met bepaalde onderwerpen. Daarom kan geconcludeerd worden, dat de component Motivatie uit het MVO-Transparantiemodel aansluiting vindt bij de G3 Richtlijnen. In opzet leidt het gebruik van de G3 Richtlijnen ertoe dat uit de MVO-verslaggeving naar voren komt dat een organisatie intrinsiek, extrinsiek of ge-a-motiveerd is. Hiertoe formuleren we de volgende hypothese, die in het casestudyonderzoek zal worden getoetst:
Hypothese 1 - G3 Richtlijnen en Motivatie
Door gebruik te maken van de G3 Richtlijnen komt uit de MVO-verslaggeving naar voren dat een organisatie intrinsiek, extrinsiek of ge-a-motiveerd is
De component ‘MVO’ uit het MVO-Transparantiemodel bestaat uit de elementen ‘People’, ‘Planet’ en ‘Profit’. In het hoofdstuk ‘Overzicht van duurzaamheidsverslaggeving’ in de Nederlandse editie van de G3 Richtlijnen staat beschreven: ‘Duurzaamheidsverslaggeving’ is een breed begrip, dat wordt beschouwd als synoniem van andere begrippen, die dienen om de verslaggeving over economische, milieugerelateerde en sociale gevolgen (bv. ‘triple bottom line’-, maatschappelijke- , MVO en CSR- verslaggeving) te beschrijven.’ (Global Reporting Initiative, 2006) Verder wordt in deel 2 van de G3 Richtlijnen beschreven wat de standaard informatievoorziening omvat van een MVO-verslag. Onderdelen van deze standaard informatievoorziening betreffen economische-, milieu- en sociale aspecten met de bijbehorende prestatie-indicatoren. Daarom kan geconcludeerd worden, dat de component MVO uit het MVO-Transparantiemodel aansluit op de G3 Richtlijnen. In opzet leidt het gebruik van de G3 Richtlijnen tot het verantwoording afleggen over ‘People’, ‘Planet’ en ‘Profit’. Hiertoe formuleren we de volgende hypothese, die in het casestudyonderzoek zal worden getoetst:
Hypothese 2 - G3 Richtlijnen en MVO
Wanneer de MVO-verslaggeving gebaseerd is op de G3 Richtlijnen legt een organisatie verslag over ‘People’, ‘Planet’ en ‘Profit’
In 2008 hebben Kamp-Roelands en De Waard in het ‘Maandblad voor accountancy en bedrijfseconomie’ de kwaliteitsaspecten van maatschappelijke verslaggeving besproken aan de hand van de uitkomsten van een onderzoek naar de kwaliteit van Nederlandse maatschappelijke verslagen (Kamp-Roelands & Waard, 2008). Om dit onderzoek uit te kunnen voeren, hebben zij op basis van literatuurstudie, gedefinieerd wat wordt verstaan onder de kwaliteitskenmerken van een duurzaamheidsverslag. Op basis van de vier kwalitatieve karakteristieken van bruikbare informatie van de IASB en de Handreiking RJ hebben zij de relatie gelegd met de verslaggevingsprincipes van de G3 Richtlijnen. Onderstaand figuur toont dat de vier kwalitatieve karakteristieken van de IASB de verslaggevingsprincipes van de G3 Richtlijnen omvatten.
Kwaliteitskenmerken duurzaamheidsverslag
Daarom kan geconcludeerd worden, dat de component Transparantie uit het MVO-Transparantiemodel aansluit op de G3 Richtlijnen. In opzet leidt het gebruik van de G3 Richtlijnen tot transparante MVO-verslaggeving. De in het verslag opgenomen informatie is relevant, begrijpelijk, vergelijkbaar en betrouwbaar. Hiertoe formuleren we de volgende hypothese die in het casestudyonderzoek zal worden getoetst:
Hypothese 3 - G3 Richtlijnen en Transparantie
De MVO-verslaggeving van een organisatie op basis van de G3 Richtlijnen is transparant: de in het verslag opgenomen informatie is relevant, begrijpelijk, vergelijkbaar en betrouwbaar
De component ‘Inzicht’ uit het MVO-Transparantiemodel bestaat uit de elementen ‘MVO positie’, ‘MVO prestaties’ en ‘Wijzigingen in de MVO positie’. Door het verkrijgen van kennis en inzicht in de gebruikers en de informatiebehoeften van de gebruikers kan de MVO-verslaggeving hierop worden aangepast, zodat de organisatie de ‘licence to operate’ verkrijgt.
De GRI beschrijft in het hoofdstuk ‘Overzicht van duurzaamheidsverslaggeving’ het doel van een duurzaamheidsverslag: ‘Duurzaamheidsverslaggeving omvat het meten en publiceren van en verantwoording afleggen aan interne en externe belanghebbenden over de prestaties van een organisatie die gericht zijn op de doelstelling van duurzame ontwikkeling. Duurzaamheidsverslagen, die zijn gebaseerd op het GRI-verslaggevingsraamwerk bevatten uitkomsten en resultaten, die binnen de verslaggevingsperiode zijn opgetreden en betrekking hebben op de verplichtingen, strategie en managementbenadering van de desbetreffende organisatie. Verslagen kunnen onder meer voor de volgende doeleinden worden gebruikt:
Om te bepalen welk inzicht de MVO-verslaggeving de gebruikers moet geven, moet worden bepaald welke inhoud het verslag moet bevatten. De GRI schrijft in de G3 Richtlijnen dat ‘Hierbij rekening moet worden gehouden met zowel de doelstelling en ervaring van de organisatie als de redelijke verwachtingen en belangen van de belanghebbenden van de organisatie. De inhoud van het verslag berust op de uitkomsten van alle processen voor het betrekken van belanghebbenden, die specifiek voor het verslag worden doorlopen.’
De G3 Richtlijnen benoemen niet exact de in het MVO-Transparantiemodel gehanteerde termen ‘MVO positie’, ‘MVO prestaties’ en ‘Wijzigingen in de MVO positie’. Wel wordt door de G3 Richtlijnen aangegeven dat verantwoording afgelegd wordt over de prestaties gericht op duurzame ontwikkeling. Dit sluit aan op de component ‘MVO prestaties’. Verder wordt door de G3 Richtlijnen aangegeven dat MVO-verslaggeving gebruikt kan worden voor het ‘vergelijken en beoordelen’. Om te kunnen vergelijken en beoordelen zal de MVO-verslaggeving de MVO positie en wijzigingen in de MVO positie moeten weergeven. Daarom kan geconcludeerd worden dat de component Inzicht uit het MVO-Transparantiemodel aansluit op de G3 Richtlijnen. In opzet leidt het gebruik van de G3 Richtlijnen tot inzichtelijke MVO-verslaggeving. De MVO-verslaggeving geeft de gebruiker inzicht in de MVO positie, de MVO prestaties en wijzigingen in de MVO positie. Hiertoe formuleren we de volgende hypothese, die in het casestudyonderzoek zal worden getoetst:
Hypothese 4 - G3 Richtlijnen en Inzicht
De MVO-verslaggeving van een organisatie op basis van de G3 Richtlijnen geeft de gebruiker inzicht in de MVO positie, de MVO prestaties en wijzigingen in de MVO positie
In 2008 is door Brown, De Jong en Levy (Brown, Jong, & Levy, 2009) in de Journal of Cleaner Production een onderzoek gepubliceerd naar de ontwikkeling van de GRI als instituut op het gebied van MVO-verslaggeving. De onderzoekers zijn tot conclusies gekomen op basis van een uitgebreide analyse van documentatie in de GRI-archieven en van beschikbare academische en professionele literatuur, observaties op de jaarlijkse GRI-conferenties en van semi-gestructureerde interviews met personen, die deelgenomen hebben aan de ontwikkeling van Global Reporting Initiative en die de G3 Richtlijnen momenteel gebruiken of opvattingen hebben over de werking ervan.
De onderzoekers concluderen dat de GRI zich in het algemeen als instituut op het gebied van MVO- verslaggeving succesvol heeft ontwikkeld. Maar dat deze ontwikkeling zich voornamelijk gericht heeft op multinationals, financiële instellingen, internationale consultancybureaus en accountancyorganisaties. Doordat de GRI een consensusgericht overleg als basis hanteert voor de totstandkoming van de G3 Richtlijnen, is één van de conclusies van de onderzoekers dat de G3 Richtlijnen daardoor ook te veel gericht is op multinationals, financiële instellingen, internationale consultancybureaus en accountancyorganisaties. Het midden- en kleinbedrijf, NGO’s, maatschappelijke organisaties, consumentenorganisaties en vakbonden herkennen zich te weinig in de G3 richtlijnen. De informatie in de G3 Richtlijnen is niet erg bruikbaar voor de specifieke strategieën van de genoemde organisaties. Veel gehoorde klachten zijn, dat de informatie in de G3 Richtlijnen niet gedetailleerd genoeg is, geen goed beeld geeft van de effecten op de lokale gemeenschappen en sociale omstandigheden, niet situatie specifiek genoeg is, teveel gericht is op processen in plaats van de prestaties, of is losgekoppeld van de realiteit. Eén voor het onderzoek geïnterviewde merkte op dat een enkel cijfer of omschrijving niet genoeg is: “We zijn geïnteresseerd in strategieën en plannen achter de cijfers''.
De in de voorgaande paragraaf geformuleerde hypothesen, waarin gesteld wordt dat gebruik van G3 Richtlijnen leidt tot transparantie en inzicht, wordt door dit onderzoek deels ontkracht. Het onderzoek toont aan dat gebruik van de G3 Richtlijnen niet of in onvoldoende mate leidt tot transparantie en inzicht bij de gebruikers van de informatie. Omdat deze hypothese is getoetst op de doelgroep staatsdeelnemingen, is de te vormen hypothese hierop aangepast. Op basis van deze rival theory wordt de volgende hypothese geformuleerd, die in het onderzoek zal worden getoetst:
Hypothese 5 - Rival theory
De G3 Richtlijnen zijn onvoldoende bruikbaar voor de specifieke strategieën van staatsdeelnemingen en leiden daarom niet of in onvoldoende mate tot transparantie en inzicht bij de gebruikers van de verslaggeving.
In dit hoofdstuk is antwoord gegeven op deelvraag 5 ‘Wat zijn de G3 Richtlijnen van de Global Reporting Initiative en wat zijn de kernmerken daarvan?’ en deelvraag 6 ‘In hoeverre verhouden de G3 Richtlijnen zich in opzet tot het conceptuele raamwerk voor MVO-verslaggeving?’. We hebben beschreven dat het GRI-verslaggevingsraamwerk moet dienen als een algemeen aanvaard raamwerk voor verslaggeving over de economische, milieugerelateerde en sociale prestaties van een organisatie. De G3 Richtlijnen bestaan uit verslaggevingsprincipes en –aanwijzingen, standaardinformatievoorziening door middel van prestatie-indicatoren en sector specifieke richtlijnen. We hebben de G3 Richtlijnen getoetst aan het MVO-Transparantiemodel en we kunnen concluderen dat de G3 Richtlijnen in opzet aansluiten op het conceptueel raamwerk voor MVO- verslaggeving.